Het waarom en hoe van eigen zaadteelt

foto’s: Yggdrasil
auteur:  Linder van den Heerik

Dit artikel verscheen eerder in nummer 4 van het Permacultuur Magazine met als thema ‘Zaden’. Download het artikel als PDF.
[red. aanvulling 15 mei 2020. De Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau oordeelt “op planten is geen patent aan te vragen”. European Patent Office]

In dit themanummer wordt veel geschreven over zaden. We zien natuurlijk graag zoveel mogelijk mensen enthousiast worden en zelf aan de slag gaan met het telen van zaden. Daarom ga ik in dit artikel eerst uitgebreid in op het waarom van zaadteelt en sta ik in de tweede helft van het artikel stil bij de beginselen van zaadvermeerdering.

Waarom zelf zaden vermeerderen?

Er zijn vele redenen om te beginnen met het verzamelen van je eigen zaden. Heel persoonlijke redenen, zoals het besparen van geld, onafhankelijkheid van externe inputs en multinationals, het vermogen van planten om zich aan jouw specifieke omstandigheden aan te passen en te kunnen selecteren op eigenschappen die jij belangrijk vindt. Maar ook meer sociaal maatschappelijke redenen, zoals het behoud van genetische diversiteit, het van onderop in handen houden van het zadenaanbod en zadensoevereiniteit.

Hoe het was …

Tot zo’n 100, 150 jaar geleden was het gebruikelijk dat boeren en tuinders hun eigen zaden bewaarden voor het volgende seizoen. Door telkens de beste te selecteren hielden boeren rassen over die specifiek aan hun regio of aan hun specifieke wensen waren aangepast. Hiermee ontstond een grote diversiteit aan rassen binnen elke soort groenten. Tegelijkertijd werd er ook druk geruild en gehandeld, wat de diversiteit weer vergrootte.

Hoe het werd …

Op een zeker moment vond er steeds meer specialisatie plaats in de land- en tuinbouw. Zaadbedrijven begonnen een grotere rol te spelen en maakten
er hun specialiteit van om rassen te ontwikkelen. Als reactie daarop werden er wetten in het leven geroepen om het veredelingswerk van deze bedrijven te beschermen. Nederland liep voorop en speelde een grote rol in deze ontwikkelingen.
Dit is het kwekersrecht gaan heten. Dat is de manier waarop de land- en tuinbouwsector zelf vorm heeft gegeven aan de behoefte van zaadproducenten om hun werk te beschermen. Onder het kwekersrecht mag alleen jij, als je een specifiek ras hebt ontwikkeld, dit ras vermeerderen om te verkopen. Wel mag een ander met jouw ras een ander ras inkruisen om zo een heel nieuw ras te ontwikkelen. Het idee was dat op deze manier het werk van de veredelaar beschermd werd, terwijl de mogelijkheid om verder te veredelen en te innoveren behouden bleef.

zaadteelt

Persoonlijk denk ik dat er geen enkele belemmering zou moeten zijn op het vermeerderen van zaden. Als we kijken naar de genetische diversiteit begin 1900 en die vergelijken met nu, dan zien we dat we sinds de intrede van
het kwekersrecht 75 tot 95 procent zijn kwijtgeraakt aan rassendiversiteit. Of dit een direct gevolg is van het kwekersrecht kan ik niet zeggen, er hebben zeker meer factoren meegespeeld, maar het argument dat kwekersrecht de innovatie van nieuwe rassen zou stimuleren of beschermen gaat dus wat mij betreft niet op. De enorme hoeveelheid rassen die we begin 1900 nog hadden hebben we namelijk opgebouwd zonder enige wet of bescherming.

Hoe het is …

Inmiddels is het zo dat de zaadvermeerdering, zeker in westerse landen, bijna volledig bij een paar chemische multinationals ligt. Die multinationals hebben andere belangen dan ze zelf vaak voorstellen. Hoe graag Monsanto, Syngenta en Dupont ons ook willen laten geloven dat het hen te doen is om zoveel mogelijk mensen te voeden, hun eerste en eigenlijk enige belang is en blijft geld verdienen. En dat belang gaat vaak slecht samen met bijvoorbeeld behoud van diversiteit, of zoveel mogelijk monden voeden. In de wetenschap dat de grootste spelers in de landbouw doorgaans chemieconcerns en ex-wapenfabrikanten zijn, kun je je afvragen of we hen die belangrijke maatschappelijke taak wel willen geven. In elk geval staat vast dat zij juist belang hebben bij weinig diversiteit. Zij willen één of enkele succesrassen wereldwijd aan alle boeren verkopen, liefst met de kunstmest en juiste bestrijdingsmiddelen erbij.

Als beginner kan je het beste starten
met zelfbestuivende soorten, zoals
sla, tomaat, erwt en boon.

Tegenwoordig gaan deze bedrijven zelfs al zover dat ze het kwekersrecht onvoldoende achten om hun ‘innovaties te beschermen’ en octrooien zijn gaan aanvragen op bepaalde kenmerken. Denk bijvoorbeeld aan octrooien op eigenschappen van bepaalde rassen, zoals de langsteligheid van broccoli of de resistentie tegen witte vlieg van paprika-rassen. Klassieke veredelaars zoals de Bolster hebben ook rassen met deze eigenschappen. Bij hen komt het niet in hun hoofd op om daar octrooi op aan te vragen. Zij zijn hier nu de dupe van en kunnen hun jarenlange werk aan deze ras-eigenschappen in de prullenbak gooien. Erger nog, nu bedrijven met patenten werken is het voor andere veredelaars ook niet meer mogelijk om verder te kweken met een ras. Dus waar onder kwekersrecht een andere kweker jouw ras nog kan gebruiken om in te kruisen met een eigen ras en een nieuw ras te veredelen, kan dat met octrooirechten niet meer. Dat is dus echt de dood in de pot voor innovatie.

Wat nu?

Aangezien deze industriëlen maar één belang dienen – geld verdienen – verede-len ze alleen de meest productieve rassen. Terwijl een heel aantal eigenschappen zoals resistentie in veel mindere mate meetellen; dikwijls gooit een boer toch chemische troep over een gewas tegen ziektes. Op deze manier zijn we in een eeuw tijd het overgrote deel van onze rassendiversiteit kwijtgeraakt. Terwijl juist in dat niet zo heel productieve boontje, dat nu van tafel wordt geveegd, misschien over tien jaar wel een resistentie blijkt te zitten voor een ziekte die dan problemen geeft. Dat resistente boontje kan dan ingekruist worden met meer productieve boontjes om die ook resistent te krijgen. We moeten dus alles wat er nog over is van deze diversiteit zien te behouden. Aangezien de grote bedrijven het niet doen, ligt er een grote verantwoordelijkheid bij ons: amateurs en kleinschalige tuinders.

Zelfbestuivers als begin

Maar hoe beginnen we hieraan? En waar beginnen we? En vooral: wát gaan we verzamelen, waarvan kunnen we het beste zaden verzamelen?
Om te beginnen moet je geen zaden verzamelen van F1-hybrides. Deze zijn niet zaadvast, dus de eigenschappen van het nageslacht zijn totaal afwijkend van het voorgeslacht en in sommige gevallen zijn ze zelfs steriel. Als beginner kan je het beste starten met zelfbestuivende soorten, zoals sla, tomaat, erwt en boon. Sommige groentes zoals sla, winterpostelein en veldsla kun je zelfs het beste zichzelf uit laten zaaien. Omdat deze planten zichzelf grotendeels bestuiven hoef je hier weinig moeite te doen om kruisbestuiving te voorkomen. Het vermijden van kruisbestuiving voelt voor veel mensen misschien als tegennatuurlijk. Toch is dat essentieel als we die grote diversiteit aan rassen willen behouden, anders zouden ze zich immers allemaal weer via kruisbestuiving voortplanten en tot een uniforme ondersoort verworden. Dan hebben we bijvoorbeeld niet meer een vroege, een midden- en een late koolsoort, en dat is juist wel belangrijk om het jaar door lokale seizoengroenten te kunnen eten.
Ik vind het zelf ook belangrijk om biologische rassen te gebruiken als we beginnen zaden te verzamelen van een bepaald gewas. Bij biologische rassen wordt immers nog veel strenger op resistentie geselecteerd, wat erg belang-rijk is als we zonder bestrijdingsmiddelen willen telen.

Genetische diversiteit is de hoe-veelheid rassen binnen een soort. Bijvoorbeeld de soort ‘wortel’ kent de rassen ‘Amsterdamse bak’, ‘de Nancy’, ‘kogelwortels’, ‘winterpeen’ …

Verder met kruisbestuiving

Wanneer je wat meer ervaring krijgt met het verzamelen van eigen zaden en wellicht fanatieker wordt, begint het misschien te kriebelen en wil je toch ook gewassen gaan vermeerderen die niet zelfbestuivend zijn. Hoe minder zelfbestuivend, hoe meer jij moet doen om kruisbestuiving met een ander ras van hetzelfde gewas te voorkomen. Alle planten met dezelfde wetenschappelijke naam behoren tot dezelfde soort en kunnen dus met elkaar kruisen. Zo behoren sommige pompoenen tot dezelfde soort als courgettes (Cucurbita pepo), maar andere pompoenen niet (C. maxima of C. moscata). En zo behoren bijna alle kolen tot dezelfde soort (Brassica oleracea). Als je maar één ras courgette of pompoen in je tuin hebt staan, of maar één type kool, en je weet bovendien zeker dat in je omgeving niemand anders met moes-tuinieren bezig is, kun je veilig zaden hiervan verzamelen. Zo niet, dan zal je iets moeten doen om kruisbestuiving te verhinderen. Bij pompoenen en courgettes kun je vrij gemakkelijk de bloemen handmatig bestuiven, dit zijn gewassen waar gedreven beginners zich ook prima aan kunnen wagen. Bij kolen zal je kruisbestuiving moeten verhinderen met barrières van bijvoorbeeld insectengaas over de bedden. Worteltjes behoren tot een van de moeilijkste gewassen om te vermeerderen. Het zijn namelijk sterke kruisbestuivers, er groeien overal wilde wortels en het is bovendien een tweejarig procedé. Ben je toe aan het volgende niveau in moeilijkheidsgraad dan kan je het beste een goed boek aanschaffen over zaadvermeerdering, zoals het door Velt uitgegeven boekje hierover (Zelf zaden telen).

De juiste keuzes maken

Goed, we hebben een aantal gewassen gekozen waar we dit jaar zaden van willen verzamelen. Nu is het zaak de neiging te onderdrukken om de mooiste gewassen direct trots te oogsten en in de pan te gooien. Dit klinkt heel logisch maar het gaat wel erg tegen ons gevoel in. Heb je een bed met een aantal prachtige bloemkolen en een paar zielige scharminkels, dan is de neiging al gauw om die prachtige exemplaren te gebruiken en de scharminkels te laten staan om zaad te schieten. Terwijl je natuurlijk
die scharminkels moet oogsten, en de mooie prachtige exemplaren moet laten doorschieten, zodat je volgend jaar meer mooie exemplaren hebt.

Oogsten, drogen en bewaren

Later in het seizoen, als de zaden aan de plant hangen moeten we de zaden gaan verzamelen. Hoe je dit het beste doet verschilt per gewas. Bij sommige gewassen kun je de zaden aan de plant laten drogen en daarna pas oogsten, zoals bonen, peulen en andere grote zaden. Bij andere gewassen zouden de zaden dan op de grond onder de plant vallen, wat het moeilijk maakt om ze te oogsten. Als ze zichzelf mogen uitzaaien is dat geen probleem. Maar bij planten die dat moeilijker doen, of als je zaden wilt ruilen op zaden-beurzen, is het toch zaak om het zaad te oogsten. Bij veel planten kan dit makkelijk door een binnenstebuiten gekeerde kussensloop erover te trekken, onderaan bij elkaar te binden, de plant onderaan om te hakken en met zak en al op een droge, goed geventileerde ruimte ondersteboven op te hangen. Schud regelmatig even aan de kussensloop, dan worden alle zaadjes hier mooi in opgevangen.
Sommige zaden moet je echter uit vruchtlichamen winnen en daar ook van schoonmaken. Omdat je de zaden nat maakt bij het schonen wordt het belangrijker om ze op de juiste temperatuur te laten drogen. Officieel wordt gezegd dat een geventileerde ruimte bij 25 tot 30 graden Celsius ideaal is. Nu heb ik geen ruimte met klimaatcontrole, dus is een droge ruimte voor mij eigenlijk vaak goed genoeg. Een tafel, vensterbank of kastplank zal voor de meeste amateurs prima volstaan. Wanneer de zaden droog zijn is het zaak om ze op een donkere, koele en droge plek op te slaan. Best is om zaden niet in plastic zakjes te bewaren; je sluit dan de luchtvochtigheid ook in het zakje op. Een simpele manier om zaden te bewaren op de perfecte droogtegraad is ze in een papieren enveloppe te stoppen en vervolgens je papieren enveloppes met zaad in een pot of blik te stoppen met een paar centimeter rijst onderin. De rijst houdt dan de vochtigheid in de pot onder controle.

Inteeltdepressie

Wanneer je als amateur langdurig zaad van eigen tuin verzamelt is het bij veel gewassen belangrijk om iets te doen om inteeltdepressies te voorkomen. Dit zijn ziektes en andere problemen die ontstaan als een populatie genetisch te klein is geworden. Dit risico ligt sowieso op de loer omdat je bij zaadvermeerdering altijd bezig bent met het toepassen van inteelt. Als amateur werk je vaak met kleine populaties, waardoor het risico nog groter is. Een makkelijke manier om inteeltdepressie te voorkomen is om de paar jaar de helft van jouw zaden van een bepaald ras te ruilen met de helft van de zaden van iemand anders die hetzelfde ras teelt. Een mooie gelegenheid hiervoor zijn de inmiddels meer en meer voorkomende zadenruilbeurzen zoals Reclaim the Seeds. Dit zijn ook goede plekken om gelijkgestemden te ontmoeten, workshops over het onderwerp te volgen en nieuwe oude rassen te vinden.
Wil je graag aan de slag met het telen van zaden, dan is het recent uitgebrachte boekje van Velt, waar ik eerder naar verwees, een goed begin.