Auteur: Linder van den Heerik.
Een verkenning van het concept ‘natuurlijk evenwicht’ aan de hand van bodemgebonden plagen.
Dit artikel verscheen eerder in het 0 nummer van het Permacultuur Magazine. Het 0 nummer is uitverkocht maar kan gratis gedownload worden als pdf.
Een van de vragen die ik als docent permacultuur en moderator op verschillende fora het vaakst krijg is: ‘Ik heb … in mijn tuin, wat kan ik hiertegen doen?’ (vul op de puntjes je eigen plaagdier in). Daarop volgt dikwijls het antwoord: ‘Niet ingrijpen, laat de natuur haar werk doen en streef naar een natuurlijke balans’. Sommige mensen ervaren dit advies inmiddels als een loze kreet die in allerlei situaties geroepen wordt om te dealen met teleurstelling en frustratie. Maar wat is nu dit natuurlijk evenwicht, wat bedoelen we daar precies mee, hoe werkt dat precies? In
dit jaar van de bodem neem ik een paar processen die werkzaam zijn in ecosystemen onder de loep, aan de hand van een van de voor velen meer problematische bodemgebonden plagen: de slak.
Ook ik pleit voor het niet bestrijden van plagen, maar niet als mantra die je jezelf voorhoudt als iets tegenzit. Ik pleit ervoor dat we onze beslissingen baseren op kennis, begrip en inzicht in ecologische systemen, zoals de terugkoppelingssystemen die populaties sturen, en dat vereist studie. Studie van de beestjes die jou plagen, hun rol in het ecosysteem en hun relatie met dat ecosysteem. Hun voedsel en natuurlijke vijanden, hun habitat, voortplantingscyclus, levensfases en verspreiding.
Een voordeel van deze aanpak is vaak dat tegen de tijd dat die studie iets oplevert, het probleem zich al heeft opgelost. Een nadeel is dat je in het begin van een nieuw systeem een zekere tegenslag zult moeten wegslikken. Bovendien verdwijnen niet alle plagen even makkelijk. Mijn houding ten opzichte van plagen is gebaseerd op twee uitgangspunten: ten eerste gaan we uit van het ethische principe dat alles wat leeft op deze aardbol een intrinsieke waarde, een zeker bestaansrecht heeft. Ten tweede gaan we ervan uit dat alles dat leeft op deze Aarde een rol speelt in het grote voedselweb-spel. Elk beestje is in principe nuttig, en doet goed werk voor het ecosysteem als geheel.
Wanneer een beestje een probleem vormt in een systeem, is het uitgangspunt dat niet dat beestje het probleem is, maar dat er een probleem is in het systeem zelf. Wat mij betreft is dus de vraag ‘wat doe ik tegen …?’ eigenlijk de verkeerde vraag. We zouden ons beter af kunnen vragen ‘wat doe ik voor …?’ Hoe kan ik het systeem zo vormgeven dat we richting een gezond ecosysteem gaan, en het beestje helpen haar functie in het ecosysteem optimaal te vervullen. Hoe kan ik dus het beestje helpen, in plaats van tegengaan?
Ik pleit er dus voor om niet terug te vallen op allerlei huis-tuin-en-keukenmiddeltjes zoals gier, water met zeep en andere natuurlijke bestrijdingsmiddelen. Deze natuurlijke bestrijdingsmiddelen zijn niet alleen symptoombestrijding, maar staan ook meestal het bereiken van een natuurlijke balans in de weg of vertragen dat proces. Het is beter om een degelijke analyse van het probleem te maken zodat we het probleem bij de oorzaak aan kunnen pakken. Normaal leg ik deze aanpak uit aan de hand van de bladluis, maar in dit jaar van de bodem probeer ik deze aanpak uit te leggen aan de hand van een van de meest problematische bodemgebonden plagen voor de kleinschalige hobbytuinier: de slak. Er is nog een reden dat ik kies voor de slak: hij is met name voor mensen die net met permacultuur starten een vaak vervloekte plaaggeest, en daar zijn verscheidene verklaringen voor.
Wanneer we een organisme en haar ecologische context willen analyseren is er een aantal zaken die we in ieder geval moeten bekijken, zoals functies, ecologische successie, niches en populaties.
Functie
Om te beginnen is het belangrijk om te proberen de functie van een beestje in ons ecosysteem te identificeren. Dit kunnen we niet altijd, maar in het geval van plagen is de functie van het beestje dikwijls het opruimen van dode, zieke of ongezonde planten. Om schade door een hele zwik aan plaagdieren te voorkomen is het dus belangrijk om te zorgen voor gezonde planten en dus een optimale bodemstructuur en -samenstelling. Zieke en zwakke planten geven stofjes af die plagen als slakken en luizen kunnen ruiken. Gezonde planten geven deze stofjes niet af en hebben bovendien een betere afweer. Ze hebben onder andere sterkere cellen en kunnen stoffen afscheiden ter afweer. De belangrijkste functie van slakken is het opruimen van dode en zieke planten en de vertering hiervan: de meeste slakken hebben een sterke voorkeur voor dode planten en eten alleen levende planten op als ze honger hebben.
Successie
Een van de 10 ontwerpprincipes van Mollison is het werken met, en versnellen van, successie. Successie is een uit de ecologie afkomstig begrip dat beschrijft hoe ecosystemen zich van een verstoorde ‘pionierssituatie’ ontwikkelen tot een volwassen ecosysteem. De rol van pionierplanten (ze worden vaak onkruid genoemd) is onder veel permies bekend: pioniers herstellen de bodem, verhelpen onbalans en andere verstoringen en verbeteren telkens de situatie voor de volgende generatie planten.
Op kale grond zullen eerst éénjarigen komen die organisch materiaal aan de bodem toevoegen. Pas later vestigen zich meerjarige planten. Als er vervolgens stekelige struiken bij komen bieden deze beschutting voor zaailingen van bomen om uiteindelijk een bos mogelijk te maken. Ook de dieren in een ecosysteem maken een successie door. Als we kijken naar het voedselweb kunnen we daar verschillende voedingsniveaus (trofische niveaus) onderscheiden. Het eerste trofische niveau bestaat altijd uit planten, die met behulp van fotosynthese nieuw organisch materiaal kunnen maken. Dieren kunnen geen rauwe mineralen eten, en komen dus alleen in het tweede trofische niveau voor.
In dat tweede trofische niveau komen de meeste van onze plagen voor: worteletende aaltjes, luizen, muizen, konijnen, et cetera. Pas als een ecosysteem verdere successie meemaakt zullen de natuurlijke vijanden van deze beestjes – de latere trofische niveaus – zich vestigen. Deze roofdieren en roofinsectenpopulaties zullen zich moeilijk ontwikkelen wanneer wij ingrijpen en plagen gaan bestrijden. Er is dan niet genoeg te eten, en anders dan planteneters ermenigvuldigen roofdieren zich veel langzamer. Denk hierbij aan konijnen: zij planten zich veel sneller voort dan vossen. Dit werkt ook zo bij luizen en hun vijanden (zoals zweefvliegjes), en bij slakken en hun vijanden (zoals de egel).
Dit is dus al een eerste pleidooi voor niet bestrijden: je hebt roofdieren nodig, en de beste manier om die aan te rekken is door heel veel plaagdieren in je systeem te hebben. In de eerste jaren van een jong ecosysteem zul je grote pieken in de populaties van een aantal planteneters meemaken, net als bij plantaardige successie met pionierplanten.
Het is niet leuk om te horen als beginnende tuinier, maar enkele jaren met slakkenoverlast horen er nou eenmaal bij; ze betekenen eigenlijk dat je ecosysteem goed op weg is. Nou hoef je ook weer niet hulpeloos toe te kijken. Kennis over de natuurlijke vijanden van jouw plagen kan jou bijvoorbeeld helpen bij het creëren van de habitat van deze rovers om de natuurlijke successie op weg te helpen. Zoek dus altijd goed uit met welke beestjes jouw plaag relaties heeft (eten en gegeten worden zijn de meest voor de hand liggende relaties om naar te zoeken).
In het geval van slakken kun je denken aan vijvers voor amfibieën, takkenrillen voor egels en vogels, nestkasten, vogelstruiken, maar ook aan het niet spitten van de bodem. Alleen in een langdurig onverstoorde bodem waar de successie de kans krijgt, zullen zich bijvoorbeeld torren vestigen die hun eitjes in slakken leggen en hiermee de populatie reguleren. Alleen dan kan het type aaltjes zich vestigen dat hetzelfde doet. Aaltjes komen in alle soorten en maten, worteletende aaltjes, roofaaltjes, parasitaire aaltjes. In het geval van de (bij aardappeltelers gevreesde) worteletende aaltjes zullen alleen in onverstoorde grond zich die schimmels vestigen die aaltjes vangen en opeten, en alleen als de bodem successie kan doormaken ontstaan gezonde populaties roofaaltjes die worteletende aaltjes opeten.
Niches
Een ander kenmerk van een bodem die zich naar een meer volwassen grond mag ontwikkelen, en waar dus niet in gespit of geploegd wordt, is dat er allerlei niches ontstaan voor de latere trofische niveaus. In een bodem die wordt gespit liggen alleen niches voor de eerste trofische stappen open. De voor ons meest voorkomende ziektes en plagen horen vooral in een jong ecosysteem thuis en kunnen deze niches razendsnel koloniseren en grote schade aan onze gewassen veroorzaken.
Plagen zijn vergelijkbaar met pionierende onkruiden die een kale bodem, waarin pionier-niches open liggen, snel kunnen koloniseren. Als het ecosysteem zich ontwikkelt wordt de diversiteit aan andere organismes die zich in de bodem vestigen groter en zullen de niches zich vullen met organismes die samen een gebalanceerd ecosysteem vormen. Hierdoor valt er weinig te koloniseren, er is immers letterlijk weinig plaats voor plagen en ziekmakende organismes. Bovendien zullen veel organismes hun territorium beschermen. De bacteriën en schimmels in een meer volwassen bodem zullen zich verweren tegen de schadelijke bacteriën en schimmels waar planten last van kunnen hebben.
Populaties
Als we te maken krijgen met grote hoeveelheden plaagdieren is het goed om te weten hoe in natuurlijke ecosystemen de grootte van een populatie bepaald wordt. De grootte van een populatie wordt altijd bepaald door de hoeveelheid voedsel. Ook roofdieren spelen een rol bij het reguleren van een populatie prooidieren, maar het effect hiervan wordt echter nogal eens overschat. Deze vormen slechts een finetuning van die populatie.
Het ontstaan van hongerperiodes heeft grote invloed op een populatie: wanneer vrouwelijke dieren honger hebben (bij zoogdieren vaak ’s winters), passen hun voorplantingsorganen zich aan aan het geslonken voedselaanbod. Daardoor krijgen ze het volgende jaar minder nageslacht. Als er minder gras is, krijgen de konijntjes minder vaak nestjes, die bovendien kleiner zijn. Als er weinig konijntjes zijn, krijgt de vos minder grote nestjes. Ook bij mensen werkt dit zo. Als extreem voorbeeld: in de hongerwinter tijdens de Tweede Wereldoorlog werden veel vrouwen minder vruchtbaar, en bij sommigen hield de menstruatiecyclus zelfs helemaal op.
Spitten
Zoals al blijkt uit bovenstaande voorbeelden is het niet spitten van de bodem essentieel in de permacultuur, de bodem moet immers successie kunnen doormaken. Toegegeven, de successie helemaal de vrije loop laten is niet altijd mogelijk. Zo zal in een volledig volwassen bos de kroonlaag zich sluiten, en zoveel schaduw ontstaan dat we in ons klimaat maar weinig ruimte voor een eetbare kruidlaag overlaten. De niches voor de gewassen die vroeger in de successie groeien (de meeste groenten) verdwijnen. Om groenten te kunnen telen zullen we doorgaans een voedselbos een meer open structuur laten behouden, en dus meer een jonge bos-veldecologie met veel bosranden imiteren.
Ook de ondergrondse successie zal niet overal in ons systeem een volledige ontwikkeling kunnen doormaken. Waar we eenjarigen willen telen zullen we de bodem bacteriedominant willen houden. In een bacteriedominante bodem zit de pH-waarde meer op het niveau dat onze groenten fijn vinden, en komt stikstof vooral voor in de vorm van nitraten, een vorm die groenten lekkerder vinden. Tussen houtachtige gewassen kunnen we de bodem wel schimmeldominant laten worden. In een schimmeldominante bodem zal stikstof meer in de vorm van ammonium voorkomen, het voorkeursdieet van houtachtige gewassen. Ook zal een schimmeldominante bodem iets zuurder zijn, en een bacteriedominante bodem iets minder zuur.
Dit houdt in dat we de bodem in de eenjarige stukken met veel minder houtig materiaal zullen voeden, en vooral malse materialen voor mulch of compost gebruiken. In meerjarige stukken voeden we dan de bodem met meer houtig materiaal, maar in beide stukken stoppen we met het verstoren van de bodem om latere trofische niveaus te stimuleren.
De Slak
Laten we nu deze theorie eens verkennen aan de hand van de praktijk, die van slakken in de tuin. Doorgaans zullen traditionele tuiniers die jaarlijks spitten in eerste instantie dus een toename aan bodemgebonden plagen ervaren, nadat zij zijn overgestapt op de niet-spit-methode. De plagen werden voorheen namelijk deels onderdrukt door de jaarlijkse spitbeurt, waarbij we niet alleen een hoop organismes in de bodem kapot maken, maar ze ook aan weersinvloeden en vogels en dergelijke blootstellen. Denk aan de beelden van de meeuwen achter de ploeg in de documentaire A farm for the future. Pas na een aantal jaar niet spitten zal het ondergrondse ecosysteem meer volwassen worden en de benodigde roofdieren huisvesten om de slakkenpopulatie blijvend te reguleren.
Voedselaanbod
Ook het overstappen op mulchen heeft gevolgen voor de slakkenpopulatie. De functie van slakken is immers om dit soort ruw materiaal te verteren. Om op een manier te leren mulchen waarmee we geen slakkenproblemen veroorzaken moeten we goed kijken naar de effecten van een toevoeging van een laag organisch materiaal op slakkenpopulaties.
Wanneer we stoppen met het inwerken van compost, en in plaats daarvan de bodem vooral gaan voeden met mulches op de bodem, dan vergroten we het voedselaanbod van slakken. Veruit de meeste slakken hebben een voorkeur voor dood organisch materiaal boven levende planten. Sommige slakken kunnen zowel dood als levend materiaal eten, een enkele uitzondering verkiest levend boven dood materiaal. Wanneer we nu overstappen op het gebruik van mulches dan stimuleren we de populatie slakken om te groeien. Hier is niets mis mee, we hebben immers meer slakken nodig om het eerste stadium van vertering van onze mulch te regelen. Maar we moeten wel beseffen wat de invloed is van de hoeveelheid en de frequentie waarmee we de bodem voeden.
Sommige tuiniers die overstappen op permacultuur, of starten met permacultuur, zullen na een paar jaar flink mulchen door een grotere slakkendruk weer stoppen met mulchen, of in ieder geval veel voorzichtiger worden met mulches. Er ontstaat een beeld dat mulchen slakkenparadijsjes creëert. Slakken zouden in de mulch beschutting tegen de zon kunnen vinden. Slakken leven echter grotendeels ín, niet óp, de bodem en kunnen zich overdag ingraven. Mulch verandert hier weinig aan.
Wellicht creëren we ook wel een slakkenparadijs, maar dat is eigenlijk prima zolang ze hun plek in het ecosysteem kunnen vinden. Slakken zijn ontzettend waardevol! Zodra er balans ontstaat kan de slak haar natuurlijke rol op zich nemen en nuttig werk voor ons doen. Misschien ligt het eerder aan de manier waarop we mulchen, waardoor geen balans in het voedselaanbod ontstaat. Laten we nog eens kijken naar de manier waarop populaties zich aan het voedselaanbod aanpassen, en wat ze precies eten.
Slakken eten vooral ruw organisch materiaal, en spelen dus vooral een rol aan het begin van het verteringsproces. Is deze eerste fase van vertering voorbij dan heeft de slak er minder te eten, maar is onze mulch nog lang niet volledig verteerd. Andere organismes komen nu in actie. En het duurt meestal tot de mulch verder verteerd raakt voor wij weer een nieuwe laag mulch aanbrengen. Op dit moment is de slakkenpopulatie echter gegroeid en wil deze zich aanpassen aan de nieuwe situatie met meer voedselaanbod. Als er vervolgens weinig ruw materiaal overblijft krijgen ze honger en zullen de slakken met voorkeur voor dode planten overstappen op levende planten, en onze gewassen aanvallen.
Het is dus belangrijk om na de eerste dikke laag mulch het bodemleven constant te blijven voeden. Bovendien is het van belang om dit net als in de natuur heel geleidelijk te doen: voeg steeds een klein beetje toe, in plaats van zo af en toe een flinke laag. Zorg dus voor een continu voedselaanbod waarin weinig schommeling is in de hoeveelheid slakkenvoer (ruw organisch materiaal).
Ik denk dat het belangrijkste onderdeel van het laten ontstaan van een gebalanceerde slakkenpopulatie te maken heeft met het voeden van het bodemvoedselweb: de manier waarop we mulchen. De belangrijkste sturende factor in een populatie dieren is immers het voedselaanbod. De volgende regulerende stap zijn de roofdieren. Zij bepalen niet zozeer de gemiddelde hoeveelheid plaagdieren, maar wel de balans. Ze reguleren de schommelingen in de populatie door de scherpste pieken in de populatie wat af te vlakken.
Natuurlijke vijanden
Een volgende stap zou zijn om alle relaties in kaart te brengen die jouw plaagdier heeft met andere dieren, met name hun roofdieren. Je kunt de habitats van deze predatoren in of bij je systeem aanleggen. Als het mogelijk is, kun je ook in andere soorten voedsel van deze predator voorzien.
Zo eten bepaalde vogels slakken. Naast nestkasten voor deze vogels kun je ook struiken planten die bessen dragen die door dezelfde vogels worden gegeten. Zorg ook altijd voor voldoende natte habitat, met name amfibieën zullen ’s nachts op de bodem op zoek gaan naar slakjes en slakkeneitjes. Kikkers, padden en salamanders zijn onmisbaar in de moestuin.
Successie
Wanneer de successie in de bodem haar beloop krijgt zal de slakkenpopulatie zich niet alleen afstemmen op het voedselaanbod, maar ook zullen dan pas een aantal ondergrondse vijanden van de slak voorkomen, zoals de eerder genoemde aaltjes en torren die hun eitjes in slakken leggen. Andere slakkeneters zijn egels, ringslangen, woelmuizen, veldmuizen en spitsmuizen. Die laatste illustreren mooi hoe het verklaren van de oorlog aan het ene beestje een probleem met het andere beestje zou kunnen opleveren. Woelmuizen worden in de moestuin gevreesd en kunnen van tijd tot tijd ook voor grote problemen zorgen, toch zijn het belangrijke predatoren in de bodem, ze eten niet alleen plantenwortels maar ook allerlei insecten en slakken. Een andere door sommigen gehate bewoner van de bodem, de mol, bijt op zijn beurt weer de jongen van woelmuizen dood. Dit is een mooie illustratie van de samenhang die er in een ecosysteem bestaat en toont aan dat er geen ‘goeie’ of ‘slechte’ beestjes bestaan.
Al met al kan er rondom je plagen een hele studie ontstaan. Dit is veel werk, maar ook ontzettend leuk. Hoe meer je leert over de deelnemers aan jouw eigen ecosysteem, hoe beter je begrijpt hoe de ecologische samenhang is, hoe meer plezier je krijgt in de interactie met jouw ecosysteem.