De bodem, zelf aan de slag

Auteur: Linder van den Heerik

Dit artikel verscheen eerder als onderdeel van het artikel “De bodem, de basis van ons bestaan” in Permacultuur Magazine # 1 met als thema Bodem. Download het hele artikel als PDF.

Voor hetgeen zich onder onze voeten bevindt, worden in de meeste talen veel verschillende woorden gebruikt: aarde, grond, bodem, land, … Zo begint het artikel “De bodem, de basis van ons bestaan”. Het sluit af met een praktische handleiding om je eigen bodem te onderzoeken. Lees hier hoe je dat kunt doen.

Textuur
Een van de eerste dingen die je moet gaan doen op een nieuwe plek is het uitzoeken van je bodemtype, of bodemtextuur. Een indicatie kun je vaak al vinden door te kijken op de bodem-kaart van jouw regio (zie bijvoorbeeld maps.bodemdata.nl). Vervolgens ga je natuurlijk met je handen in de bodem wroeten, met enige ervaring kun je vaak al direct een inschatting maken of je een vooral kleiige of zanderige bodem hebt. In ‘de Velt’ (Handboek ecologisch tuinieren van Velt) vind je de bekende ‘jampot-test’. Hiervoor vul je een schoon jampotje tot een derde of de helft met grond uit de toplaag van je bodem. Daarna vul je het verder met water. Nu ga je de structuur uit de bodem schudden; schud het potje met water en grond een minuut of vijf stevig heen en weer. Daarna zet je het potje neer om de deeltjes te laten bezin-ken en raak je het niet meer aan. De grootste deeltjes slaan eerder neer dan de kleinste. Alles wat in de eerste paar minuten neerslaat is zand. Gedurende de eerste anderhalf uur daarna zullen siltdeeltjes neerslaan. Kleideeltjes doen er 24 tot 48 uur over om neer te slaan.
Uiteindelijk heb je een potje met daarin een aantal duidelijk van elkaar te onderscheiden laagjes. Door deze op te meten met een liniaal kun je de percentages berekenen en met een textuurdriehoek bepalen wat voor grondsoort je hebt.

Structuur
De structuur van de bodem kun je op verschillende manieren bepalen. Als eerste ga je met een grondboor een gat boren zo diep als je kunt komen. Dit geeft al een eerste indruk van de bo-dem, van de kleur van de bodem en tot hoe diep de donkere kleur doorloopt. Hoe los of compact is de grond en hoe is de doorworteling? Uiteindelijk kun je iets grondiger te werk gaan en kun je een profielkuil graven. Een profielkuil is een kuil van 1x1x1 meter, waarvan je één zijde met een goede spade zo scherp mogelijk afsteekt. Je kunt nu goed ob-serveren hoe snel de bodem verkleurt, hoe diep en hoe goed plantenwortels gaan, of je veel wormenkanaaltjes kunt zien en hoe compact de bodem op ver-schillende dieptes is.
Een andere eigenschap die door de structuur van de bodem wordt bepaald is de drainage. Om te kijken hoe goed je bodem draineert kun je een kuiltje van 30x30x30 cm graven en dat volgieten met water. Wacht tot het water is weg-gezakt en vul het kuiltje dan nogmaals met water. Nu ga je timen hoe lang het duurt voor het water is weggezakt. Duurt dit langer dan een uur dan kun je spreken van een compactieprobleem en heeft je bodem in het algemeen te weinig structuur.

Profielkuil met begroeiing om ook de doorworteling waar te nemen.

Organisch materiaal
Om te weten te komen hoeveel organische stof (OS) je in de bodem hebt zul je een grondmonster naar een lab op moeten sturen. Onder de 3% is veel te laag; de meeste biologische boeren streven naar een OS-gehalte van 3 à 5 %, permatuinders willen nog wel hoger gaan.
Toch kun je wel een idee krijgen van de hoeveelheid organisch materiaal, en dus de hoeveelheid OS, die in je bodem zit door te kijken naar de kleur van je bodem. Hoe zwarter de grond is, des te meer organisch materiaal. De zwarte kleur wordt veroorzaakt door de koolstof in het organische materiaal. Ook dit is iets waar je dus naar kijkt bij het graven van een profielkuil of wanneer je met de grondboor aan de slag gaat: hoe donker de bodem is en bij welke diepte de kleur steeds lichter wordt. Vanaf een bepaalde diepte zal je zien dat de kleur van het moedermateriaal meer zichtbaar wordt. Zit je op zandgrond dan zal je op een gegeven moment puur geel zand zien, zit je op kleigrond dan krijgt de bodem op een gegeven moment de kleur van die kleisoort (dit kan geel, grijs-blauw of rood zijn).

Bodemleven
Ook hier zal je voor een degelijke indicatie weer naar een bodemlab moeten. Een groot gedeelte van het bodemleven kun je met het blote oog niet zien en zal je onder de microscoop moeten bekijken. Dit is niet makkelijk, maar kun je wel leren als je een degelijke microscoop aanschaft. Ook kan je tijdens het graven van je profielkuil tellen hoeveel wormen, duizendpoten en andere met het blote oog zichtbare beestjes je tegenkomt.

pH testen
Er zijn in tuincentra kleine pH-meters te koop met een metalen pin en een groen doosje erop met daarin een analoog wijzertje. Deze pH-testers zijn weggegooid geld want ze zijn erg inaccuraat. Moet je heel vaak pH testen dan kun je het best een digitale pH-pen kopen met daarin een elek-trode. Voor de meeste mensen is dit echter een te dure aankoop voor iets wat je maar zelden gebruikt, die mensen kunnen beter een lakmoestest kopen. Dit zijn meestal papiertjes, soms poeders. Je mengt dan wat bodem met gedemineraliseerd (dus pH-neutraal) water en doet dit op een papiertje of in een buisje en wacht tot het verkleurt. De kleur vergelijk je vervolgens met een kaartje in de bijsluiter en die ver-telt je ongeveer welke pH je hebt.

Laboratorium
De CEC-waarde van je bodem kun je alleen bij een laboratorium laten onderzoeken. Voor de meeste mensen zal dit echter een nogal abstract getal opleveren en is het genoeg om een indicatie te hebben door te kijken naar je grondsoort, aanwezigheid van organisch materiaal en bodemleven. Ook de hoeveelheid nutriënten, de nutriëntenbalans en het bodemleven zal door een laboratorium onderzocht moeten worden.

Samenvattend

Als je op een nieuw stuk grond aan de slag gaat:
• onderzoek de historie, bekijk de bodem-kaart;
• onderzoek de textuur met je vingers en in een jampotje;
• graaf een profielkuil en beoordeel je structuur, de hoeveelheid beestjes en
bekijk de kleur/organisch materiaal;
• bepaal de pH-waarde met een lakmoes-test;
• graaf een kuiltje dat je met water vult: hoe lang duurt het voordat het water weg is getrokken?